Oorlogskerst 1944
25 December 2024
Met de slag om Bastogne die deze weken in de actualiteit is en de 80ste verjaardag van de bevrijding van onze badstad door de Canadezen in het achterhoofd, haalde onze voorzitter Luc Lierman dit waargebeurde verhaal nog even uit zijn lade.
Geschiedenis….
Mondeling doorvertelde gebeurtenissen werpen vaak een licht, op wat mensen en kinderen vroeger meegemaakt hebben, hoe zij de werkelijkheid toen ervaren hebben. Eenmaal de persoon overleden, verdwijnen die ervaringen ook tussen de rimpels van de tijd. Voorgoed weg…. Helaas. Tenzij ze opgeschreven worden.
Gewezen onderwijzer Luc Lierman blijft geboeid door o.m. lokale geschiedenis. Meer dan een hobby… Enkele jaren geleden schreef hij een mondeling overgeleverd verhaal op. Verteld door een persoon, die toen een 9-jarig kind was, “in het jaar, dat de Canadadezen ons bevrijd hebben…”
In deze eindejaarsperiode, vandaag 80 jaar later, laat hij zijn ooggetuige aan het woord. Opdat haar verhaal niet “voorgoed weg zou zijn”…
Oorlogskerst 1944….
April 1944. Engelse bommen hadden de fabriek in Brugge, waar papa dagelijks ging werken, tot puin gebombardeerd. Zo verloor mijn vader zijn werk. Een week later liet een Engelse bommenwerper per vergissing enkele bommen vallen boven onze gemeente, nu een deeltje van Knokke-Heist.
De bommen waren bedoeld voor een Duitse installatie niet ver van de spoorweg, maar de Brit miste doel en trof ons huis.
Papa ging te rade bij de oorlogsburgemeester. Geen werk, geen woning…
“Duitsland zoekt vrijwillige arbeiders. Net over de grens met België is het veilig werken. Ik kan de papieren voor jou in orde laten maken….”
Ik herinner me nog de harde woorden, die mama papa naar het hoofd slingerde, toen hij haar vertelde, dat hij een contract getekend had. Maar er moest brood op de plank en een dak boven ons hoofd.
Een rieten mand, met bezittingen, die we nog van tussen het puin van ons huis gerecupereerd hadden, dat sjouwde papa. Mama had de kleren, die wij teruggevonden hadden, op enkele lakens gelegd en alles daarna tot een bol dicht geknoopt. Met die bagage klommen wij op de stoomtrein. Derde klasse, harde houten banken.
Het was half april, het motregende, maar de reisvergunning droeg de juiste nazi-stempels. Elke controle op de trein was spannend. “Ze zouden zelfs een kuiken,
dat door moeder natuur niet van de juiste nazi-kleuren voorzien is, uit de mand van de boerin halen en het beest vakkundig de nek omwringen”, had mama tussen haar tanden gefluisterd. Wist ik als kind van 9 wat mama daarmee bedoelde.
Daarbij, er was zoveel te zien buiten. Weiden met koeien, dorpjes, bomen.
We reden langs steden, waar soms zwartgeblakerde gaten in huizenrijen zaten. Ze leken op een gat in je rij tanden, als je in de spiegel kijkt.
Zwartgeblakerd. “Brandbommen”. Mama stelde enkel vast.
Op onze nieuwe school, in het Waalse dorpje, niet ver van de Duitse grens, hadden wij het niet makkelijk in het begin. Wij spraken geen woord Frans.
“Boches” (Moffen), scholden enkele kinderen. Ze hadden gehoord, dat papa in Duitsland, bij Keulen, ging werken. Na schooltijd werden wij meer dan eens in een brede, slijkerige gracht geduwd. Gelukkig voor ons was mama iemand van weinig woorden. Ze begreep. Ze waste ons met lauw water, gaf ons verse kleren, begon aan de was. “Die kinderen weten echt niet wat ze doen. Ze hebben ons plat gesmeten huis aan zee niet gezien.
In mijn herinnering was de zomer van ’44 er een, waarin elke dag de zon scheen.
Maar het gegons van nieuwtjes zwol ook dagelijks aan.
De bevrijding… “Les alliés, ils vont venir”… De bevrijders gaan komen…
Mama was geslaagd om zich (en ons) aanvaard te krijgen in het dorp. In het begin had de kruidenierster, die naast haar volle mand aardappelen in haar winkeltje stond, met een mix van minachting tot haat in de ogen, nog gezegd “qu’il n’y avait pas de pommes de terre aujourd’hui”…. “Er zijn geen aardappelen voor jullie”. Tussen haar tanden had ze gefluisterd “Pour les boches…”
Die hatelijke houding was weggesmolten, toen mama in het dorp de geboorte van een tweeling tot een goed einde hielp brengen. Mama beschikte over de kennis van een echte vroedvrouw!
Vanaf die dag kregen wij meer speelkameraden in het dorp en op school. Al spelend leerden wij Frans.
Begin december – na de gure herfst – bleef de school plots dicht. “Trop dangereux”. De geallieerden hadden ondertussen Brussel, Antwerpen en het grootste deel van België bevrijd. Ook Heist en Knokke waren vrij!
Het Ardense dorp begon leeg te lopen. Op een avond hoor ik het papa ons nog vertellen : “…dat wij niet bang hoefden te zijn, als hij volgend weekend niet thuis zou komen. Het treinverkeer vanuit Duitsland was onregelmatig en vaak verstoord. Oorlog…”. Ik herinner me, dat mama zweeg en krampachtig op haar lip beet.
De volgende zondagmiddag vertrok papa. Hij gaf zus en mij een zoen. Bij mama duurde de kus langer. Het is het laatste beeld, dat ik van papa gezien heb.
“Naar binnen”, zei mama. “Het is te koud om buiten te blijven. En jullie moeten helpen inpakken.”
De kruidenierster van het dorp had die morgen gezegd, dat ook zij ging vertrekken.
“Het dorp kan in de frontlijn komen te liggen. Als jullie willen, mag je in ons zomerhuisje in Rochpique – of hoe heette het ook weer? - wonen. Hier is de sleutel.“
“Enkel inpakken wat je zelf kunt dragen en wat je voor drie dagen nodig hebt”.
Zelf nam mama zoveel mogelijk mee. Ze had opnieuw lakens tot een bol geknoopt, en met kleren en spullen gevuld. Ze zwaaide dit over haar schouder. In de rieten mand droeg ze brood, bloem, boter, confituur, eieren en kaarsen. Ik moest de aardappelen en de kruik melk dragen. “Niet morsen!”
Toen we de woning in Rochpique bereikten, begon het al goed te duisteren.
Het huisje was stoffig, maar het dak deed het. Uit de pomp buiten kwam nog water. Er waren enkele emmers, die we dadelijk vulden. Er lag een voldoende voorraad brandhout.
Die avond sliepen wij met zijn drieën dicht tegen elkaar gedrukt, onder oude, stoffige dekens, die mama in een kast gevonden had. Het gaf een veilig gevoel.
‘s Anderendaags trokken we terug naar ons dorp. “Eten halen, zoveel als je kunt dragen”. Nu, de oorlog beperkte natuurlijk de hoeveelheden voorraad…
Twee keer zwoegden we de helling op. Zusje huppelde mee, ze trok zich van het doffe dreunen van de artillerie op de achtergrond niets aan. Ik zag mama geregeld naar de hemel speuren, maar de ijzeren doodsvogels waren nog niet op de afspraak.
Toen wij de dag erna nog eens naar beneden terugkeerden, was het dorp geplunderd en de kruidenierswinkel leeggeroofd. Mama besloot, dat we voortaan in Rochpique zouden blijven.
De donkere decemberdagen volgden elkaar op. Zus en ik smeten sneeuwballen, probeerden dierensporen rond het huis te ontcijferen. Ik moest ook elke dag rekenen en lezen en schrijven oefenen van mama. Ik baalde ervan.
Maar de oorlog rukte verder op, een steeds luider grommend hongerig dier, dat enkel te sussen valt met mensenbloed.
De morgen voor Kerst droeg de mist grote rookwolken met zich mee. Op onze vragende ogen antwoordde mama enkel met “Ons dorp in de vallei brandt”. En toen wat zachter : “Nee, papa zal met kerstavond niet bij ons zijn. Maar hij is sterk, hij kan goed voor zichzelf zorgen”. Even beet ze op haar onderlip. Dan kreeg haar kracht terug de bovenhand. “Vanavond bak ik pannenkoeken. Het is Kerstavond”.
Ik had gemerkt, dat ze het laatste dozijn eieren angstvallig bewaard had. Nu wist ik waarom. Ik werd al groot…
Die avond rook het huis heerlijk. Mama had precies uitgerekend hoeveel bloem, vet en eieren je nodig hebt om zes reuzenpannenkoeken te bakken. Er waren er voor elk twee. “We delen alles eerlijk. Niet opschrokken. Geniet van wat je eet. Het is Kerstmis”…
Zusje begon zachtjes “De herdertjes lagen bij nachte…” te zingen. Ze zong met haar hoge stemmetje. “Daar hoorden ze d’engelen zingen”…
De rest van het lied stierf op haar lippen.
De voordeur was opengeduwd. Het eerste wat we zagen was een witte helm.
De sneeuwvlokken dwarrelden op de vloer.
Ik hield mijn hand keihard op de mond van zusje geduwd, opdat ze niet zou gillen.
De ogen van de soldaat schoten schichtig van links naar rechts, bleven rusten op de twee kleine kaarsjes, die onze drie gezichten spookachtig verlichtten.
Toen werd de deur verder opengeduwd. De soldaat ondersteunde een tweede man, die duidelijk gewond was aan zijn been.
Vreemde soldaten. Ze droegen helmen, die ik in de voorbije vier jaar nog nooit gezien had.
Zusje trok grote ogen. De gewonde had een zwart gezicht. “Kijk mama, een echte neger.” Het klonk zo spontaan, dat mama moest glimlachten. Ze stond op en ging tot bij de Amerikanen. “Helpen”? De bruine ogen van de latino-man keken haar doordringend aan. Later vertelde mama me, dat de man Indiaanse gelaatstrekken had. De seconden leken minuten. Uiteindelijk zette de latino zijn geweer tegen de tafel. Uit zijn rugzak diepte hij een verband op. Mama had ondertussen een kom met water, die bij het vuur stond, gevuld. Uit onze kast haalde ze een van de weinige handdoeken. De gekwetste kreunde luid, toen zijn vriend de kogelwonde wilde uitwassen. “Ik doe het wel. “I do ...” Vreemd, hoe eenvoudige uitdrukkingen hetzelfde klonken in beide talen. Op de vraag “Are you a nurse?” kwam geen antwoord : mama sprak geen Engels. Maar de vingervlugheid was haar visitekaartje.
De zwarte man lag met gesloten ogen op de grond voor het vuur. Zijn strijdmakker ademde diep uit. Het was alsof er een pak van zijn schouders gegleden was.
“Drie koningen, drie koningen…” Zusje begon te zingen. “Kijk mama, er zijn al 2 koningen.. Een bruine en een zwarte…”
Toen vloog de deur opnieuw open. Een ijskoude gulp wind joeg een pak sneeuw binnen. In de deuropening stond een man. Van zijn soort kende ik de helm maar al te goed. Even was hij verblind door de sneeuwvlokken. Hij zette twee stappen.
Toen ging alles o zo snel. De latino grabbelde naar zijn geweer. De zwarte probeerde koortsachtig zijn dolk aan zijn gordel te grijpen. De Duitse revolver, de Luger, gleed uit de holster.
De Amerikanen schreeuwden, de Duitser brulde. Zusje begon gillend te wenen.
Toen… ging mama tussen de vijand in staan. “Keine Waffen … wapens weg…!”
Kerstdag.. Weihnachten (dat woord kende mama).. Christmas…
Er ging zoveel gezag van haar uit, dat de Amerikanen niet langer naar hun wapens grabbelden en de Luger opgeborgen werd.
“Kom”, zei mama. In de drie talen klonk “Kom/Komm/Come” hetzelfde. Pannenkoek. Ze nam het bord met het stapeltje resterende koeken.
“Christmas… Weihnachten….” herhaalde ze. Er klonk geen angst in haar stem.
Ze ging nog 4 eieren stukslaan en nam de kruik met bloem.
“Stille Nacht”… zong zusje ….”Heilige Nacht”… De Duitser had een warme stem en zong toonvast mee. Even waren War en Krieg en d’ Oorloge weggesmolten…
In de Kerstnacht sliepen de drie koningen die nacht broederlijk naast elkaar bij het vuur, terwijl het kerstblok in de haard langzaam aan gloed minderde.
Bij zonsopgang trok de Duitser buiten de wacht op. Hij droeg zijn witte camouflagepak. De kraag van zijn jas had hij met opzet omlaag getrokken, zodat zijn officiersinsignes duidelijk uitkwamen. Een zestal Duitse soldaten bereikten de hut. “Hier keine Feinde” …”geen vijanden”. “Jawohl, Herr Major”. Ze salueerden stram en vertrokken.
Rond de middag zelf vertrok hij, maar niet vooraleer hij de wonde van John, de zwarte Amerikaan, verzorgd had. “Ich bin Jochen, ich bin Artz”… “Hij heet Jochen. Hij is dokter”, vertaalde mama en dat woord begrepen John en Juan overduidelijk. De dokter gaf mama een voorraadje medicamenten en verband uit zijn rugzak. Bij het afscheid klakten de hakken van zijn laarzen tegen elkaar. Hij boog naar mama. “Vielen Dank. Ein gutes 1945!”.
Hij gaf John een stevige handdruk. Juan salueerde. Hun wederzijdse blikken vergeet ik nooit.
Enkele dagen later verjoeg de zon de nevel en de mist. Amerikaanse vliegtuigen maakten een eind aan het Ardennenoffensief. Bastogne was een begrip geworden.
Weken later stonden mama, zus en ik langs de hoofdweg te gapen naar een kolonne Duitse krijgsgevangenen, die onder begeleiding van Amerikaanse soldaten naar een gevangenkamp marcheerden. Toen herkenden zus en ik Jochen.
“Kijk mama, de witte koning”, riep zusje. Heel langzaam durfde ik mijn linkerarm opheffen, niet te hoog, bang als ik was, dat het als een gebaar van een moffenvriend aanzien zou worden. De majoor knipoogde. Dan marcheerde hij dapper verder. Het nieuwe jaar droeg voor hem alvast de belofte in zich van een betere toekomst. Nog even doorbijten…
Of John en Juan het gehaald hebben, ben ik nooit te weten gekomen.
Maar helden en heldinnen bestaan.
Mijn mama was er zo een.